Organisatie en motivatie

Wat is de motivatie achter de Spelvormen. Methodische opbouw en interpreteren en de spelregels . Het is belangrijk om voor elk niveau deze 2 zaken goed te beschrijven. Hier wat motivaties.

De eerste 3 niveaus zijn echte instroomniveaus waar je snel toernooitjes  kunt spelen.  Raadzaam is losse toernooitjes te organiseren zodat kinderen ook tijdens het toernooi een keer hoger kunnen proberen als ze veel winnen.

Niveau 1:

Niveau 1 moet gezien worden als een spel (AFGELEID VAN HET WERELDWIJD MEEST POLULAIRE SPEL TREFBAL) Dat is de reden waarom het veld leeggegooid wordt en geen telling tot 25 punten bijvoorbeeld. Kinderen hebben een intrinsieke motivatie voor spel. Kinderen moeten niveau 1 grotendeels zelfstandig kunnen spelen. Zaak is voorbereidende vormen aan te bieden die volleybaltechnieken leren later vergemakkelijken. Op de training speel je veel 1 tegen 1 en 2 tegen 2 met allerlei acties ! Niveau 1 is een eindspel en moet refereren aan teamsport waar volleybal voor staat.

Bij niveau 1 willen we vooral kinderen balvaardig maken en hun beweeglijkheid, oriëntatie in de ruimte  en balbaanherkenning stimuleren. Zonder het beheersen van deze basiselementen zal het leren van technische onderdelen moeilijk zijn.

We moeten ons steeds de vraag stellen wat is haalbaar en wat kunnen we ontwikkelen. Als een kind niet in staat is een bal te vangen en te gooien kan het beter nog wat oefenen tijdens de training weleer aan toernooien mee te doen.(succesbeleving sterkt het zelfvertrouwen)

Wanneer steeds hetzelfde kind eruit moet is de trainer niet in staat geweest het kind te leren vangen.

Niveau 2:

Bij niveau 2 stimuleren we de kinderen de bal volleybal-eigen te gooien, zodat de grove basisbewegingen van de latere technieken ontstaan. Dit betekent bal met gestrekte armen gooien en vangen (stimuleren hand-oog coördinatie), stoten van de bal met een of 2 handen (latere beweging van tip en bovenhands spelen ontstaat)  het gooien met een swing de latere beweging voor een smash ontstaat.

Begin van de eerste technieken ontstaan, je moet de 1e bal na een fout of begin van spel serveren vanuit het veld. Ook mag ieder terug als je bal onderarms opspeelt en vangt(wanneer je teamgenoten de bal vangen is het ook goed) Kinderen die het kunnen en aandurven kunnen dus onderarms spelen !

Kinderen leren via grove bewegingen de latere verfijningen. Uitdaging blijft steeds het veld leeg te spelen. Ook hier ligt accent sterk op bewegen, volleybal-balvaardigheid, balbaanherkenning, oriëntatie in ruimte en de simpele technieken onderhands opslaan en onderarms spelen.

 Niveau 3:

Bij niveau 3 wordt er verplicht op  volleybal eigen manieren gegooid: stoten met een of 2 handen,  de swingworp als voortraject voor de smash etc. Hier ligt het accent met name op onderarms richten. Je moet de bal naar je medespeler speler die hem afvangt. Je wordt gedwongen naar de bal te gaan en die op te spelen. Er wordt vaak al meer tactisch gespeeld. Trainingsaccenten blijven bewegen, volleybaleigen werp vangbewegingen, balbaanherkenning, oriëntatie in ruimte, onderhands serveren en onderarms richten.

Niveau 4:

Na vele voorbereidende vormen op de eerste 3 niveaus proberen we op niveau 4 tot doorspelen te komen maar wel met een combinatie van technieken en vang-gooibewegingen. De methodische opbouw voor de pass is als volgt geweest.

Balvaardigheid  op niveau 1.
De volleybaleigen-balvaardigheid en onderarms opspelen en vangen op niveau 2
Op niveau 3 moest je de onderarmse bal verplicht opspelen en richten
Op niveau 4 proberen we de bal naar de midvoor te richten, omdat dit nog niet zuiver gebeurd mag je de bal vangen en doorgooien dit garandeert een goede set die er nu over gespeeld kan worden met een bovenhandse , onderarms , tip of smashtechniek.

Trainingsaccenten worden erg technisch: bovenhands spelen, slag uit stand, smash wanneer haalbaar, tip, serveren vanachter achterlijn en passen. De tweede bal is een verplichte vanggooibeweging die 3 keer spelen moet garanderen. Ook wordt er vanachter de 4,5 meterlijn geserveerd.
Hetzelfde kind mag maar 3 maal achter elkaar serveren. Niemand mag het spel dicteren en moet spel ontstaan !

Niveau 5:

Bij niveau 5 proberen we tot doorspelen te komen met een set-up op de plaats van de vanggooibeweging. Alles staat in dienst om veel rally’s te maken. Er wordt daarom verplicht onderhands geserveerd. Niemand mag met een te moeilijke serve het spel domineren ! Een bovenhands serve zou ten koste van het rallyspel gaan.  Om deze rally’s extra te stimuleren worden bonuspunten toegekend wanneer er drie keer overgespeeld wordt.

Naast het doorspelen met een set-up word ook geoefend op het achterover spelen. Raadzaam is de set-upper op het midden te houden zodat er achterover gespeeld kan worden. Ook zijn er al kinderen die de bal er kunnen overslaan.

Niveau 6:

Niveau 6 wordt gezien als eindspel van minivolleybal. Hier mag in principe alles gespeeld worden. Bovenhands serve, sprongsmash of sprongfloat. Wat  we in de eerste 5 niveaus geleerd hebben moeten we nu kunnen uitbouwen. Er wordt opgebouwd uit een bovenhands serve, er wordt meer aangevallen en getipt.

Omdat op niveau5  3 keer spelen centraal stond werd dit met een bonuspunt beloont. Op niveau 6 moet men het nu beheersen en wordt daarom losgelaten. Het is het  eindspel van minivolleybal! Maar niemand mag het spel domineren daarom wel na 3 serves doordraaien

Methodische opbouw:

  1. Balvaardigheid als basis, zonder balvaardigheid kun je geen technieken leren.
  2. Sportspecifieke balvaardigheid dit zijn de grove bewegingen voor de later te leren technieken
  3. Makkelijke technieken, wat is haalbaar, wat kan ontwikkeld worden.
  4. Kombinatie van technieken en vanggooibewegingen om spel gaande te houden
  5. Volleybaltechnieken in eenvoudige omstandigheden.
  6. Volleybaltechnieken onder hogere weerstand

Onderarms: vangen, met gestrekte armen vangen, opspelen en bal zelf vangen, opspelen en bal naar partner richten, bal passen naar teamgenoot, bal passen uit moeilijkere serve naar team genoot.

Bovenhands: Vangen boven hoofd, vangen in een kommetje, bovenhands spelen vanuit controleworp, bovenhands spelen en richten, set up geven

Serve en smash:Visualiseren van beweging, gooien bal met smashworp, slaan vanuit controleworp, slaan vanuit stand, smashen

Eerste 3 niveaus zijn echter instroomniveaus je kunt relatief snel een wedstrijd spelen.

Eerste 3 niveaus zijn voorbereidende vormen voor echte minivolleybal.

Minivolleybal is een rallyspel !

Bij de meeste landen wordt vanaf 10 jaar minivolleybal gespeeld, de eerste 3 vormen zijn de missing link.

Niveau 3 is super geschikt te introduceren als spelvorm in lager onderwijs.
(groep 7 en 8)
Niveau 1 voor groep 3 en 4
Niveau 2 voor groep 5 en 6

Minivolleybal moet meer zijn dan plezier. Er moet bewogen worden, zeker in deze bewegingsarme maatschappij. Verder is het leeraspect belangrijk zonder het spel te leren valt de succesbeleving en uitdaging weg.

Kinderen moeten voldoende balcontacten kunnen maken vandaar de teams eigenlijk niet groter maken dan 5 kinderen, maximum 6 is toegestaan. Bij overmacht en blessures zijn teams van 3 toegestaan.

Laat kinderen die nog niet kunnen vangen of gooien nog wat langer trainen voordat ze aan toernooien deelnemen. Succesbeleving is belangrijk !

Het is zeer wenselijk om vanaf niveau 3, 4 minimaal 2 maal in de week te trainen onder leiding van een geschoolde trainer anders ontstaat er onvoldoende spel!

Iedereen moet werken met “keys to succes”.