Vanggooibeweging oefenstof

Vanggooi beweging

Op het volleybalgebied is de vanggooibeweging misschien wel de uitvinding van de eeuw. Immers de transfer van gooien naar doorspelen wordt in het minivolleybal gezien als de moeilijkste stap. Het spel mag niet stilvallen en het kind moet veel balcontacten kunnen maken.
De vanggooibeweging vindt plaats op niveau 4 en past mooi in het verlengde van het CMV (niveau 1 t/m 3).
Bij een vanggooibeweging wordt de bal na het vangen, in een ononderbroken beweging, naar kniehoogte gedrukt en weer opgegooid. De beweging moet vloeiend zijn.

Technieken:
Drukken: bal voor het lichaam naar onder drukken door de handen schuin boven op de bal te plaatsen
Plukken: bal boven je hoofd vangen door je handen aan de zijkant van de bal te plaatsen.
Zowel bij het achteroverspelen als bij het spelen onder een hoek (goed uitstappen) moeten we plukken of drukken. Alleen met de juiste toepassing zal de beweging vloeiend en het balcontact niet te lang zijn. Meest voorkomende fout is dat de bal in de handen gevangen wordt door de handen onder de bal te plaatsen, hierdoor mis je de grip die de bal eerst naar onderdrukt!

De bal kan gevangen worden:
1. voor het lichaam
2. boven het hoofd

Er zijn 3 Soorten vanggooibewegingen:

1. De frontale vanggooibeweging
De speler staat met het gezicht naar de plaats waar de bal naartoe gegooid kan worden
2. De achterwaartse vanggooibeweging
De speler staat met de rug naar de plaats waar de bal moet komen en gooit de bal achterwaarts over zijn hoofd.
3. De vanuit een hoek gespeelde vanggooibeweging
Wanneer een speler de bal vanuit een hoek naar de speler rechts van hem gooit, stapt hij rechts uit en draait direct tijdens de vang/gooibeweging in.
Wanneer hij naar links gooit, stapt hij links uit en draait in.

Oefeningen:

1 Speler tegen 1 speler met serveren
* Via vang/gooibeweging over het net (meestal frontaal).
* Via vang/gooibeweging opgooien en via vang/gooibeweging achterover over het net.
* Vang/gooibeweging en bovenhands over het net.
* Vang/gooibeweging en onderarms over het net.
Eerst goed aanleren (samenspelen, laat de kinderen zich concentreren op één accent).
Daarna wedstrijdjes (weerstand, tegen elkaar spelen).

2 Spelers tegen 2 spelers
* Vang/gooibeweging naar medespeler, deze speelt bovenhands over het net.
* Vang/gooibeweging naar medespeler, deze speelt onderarms over het net.

a.
Nummer 1 speelt onderarms, nummer 2 speelt via een vang/gooibeweging terug,
daarna wordt de bal door nummer 1 onderarms of bovenhands over het net gespeeld.
De spelers staan hier voor elkaar.
b.
Is gelijk aan 3.a., maar nu staan beide spelers naast elkaar. De spelers die de tweede bal krijgt loopt richting het net.

4  Spelers op één veld
1. Vier spelers gooien de bal via de vang/gooibeweging midden in het veld omhoog ( om de beurt).
Bij aanleren: let op key-words(aandachtspunten).
Bij samenspelen:
Wie houden de bal het langste in de lucht