Filosofie CMV

Professionalisering.

Volleybal moet concurreren met andere vrijetijdsbestedingen, zoals bijvoorbeeld dansscholen, fitness-scholen, tennisscholen, muziekscholen en zwemonderwijs. Wat opvalt is dat deze takken van vrijetijdsbesteding met professionele krachten werken en daarom vaak een constante kwaliteitseis kunnen waarborgen. Bij volleybal echter is het een komen en gaan van trainers en omdat er bij de meeste clubs geen beroepsperspectief is, meestal ben je afhankelijk van de willekeur van vrijwilligers, die naast hun werk wat voor de club willen doen.

Wil de NeVoBo een move maken is het volgens mij een must om met semi-professionals te beginnen. De trainersopleiding zou wel moeten worden aangepast, de professional in spé zal namelijk polyvalent moeten zijn, dat wil zeggen: hij zal op alle niveaus training moeten kunnen geven, om zo voldoende uren te kunnen maken. Bijvoorbeeld trainen van CMV-teams, miniteams, junioren en seniorenteams. Dit in tegenstelling wat men nu vaak ziet dat trainers een “veilige haven” zoeken en dan jaren hetzelfde niveau blijven trainen.

Vroeger had men bij de CIOS – opleiding nog differentiatie en specialisatie. Maar doordat er geen beroepsperspectief was, werd deze richting niet meer aangeraden. Volgens mij moet vooral de professional een rol krijgen als hoofd-opleidingen, waar hij/zij naast het trainen van diverse teams ook de ongediplomeerde trainers aanstuurt binnen die vereniging. Daarnaast zou er voor deze professional nog een taak liggen. Het hele vrijwilligersbeleid aansturen, commissies op peil houden, kennisoverdracht realiseren, enzovoort. De NeVoBo zou dit moeten herkennen en er hun cursuswezen meer op af moeten stemmen, zo zij dit al niet doen.

Eigenlijk moet er bij elke vereniging een persoon zijn die het lange-termijn denken bewaakt. Natuurlijk zal dit moeilijker gaan bij kleine clubs, maar ook hier zouden de verantwoordelijken een oplossing kunnen bedenken. Tennisscholen, bijvoorbeeld, werken met een soort uitzendbureau waar kleine clubs hun trainer kunnen huren.
Het mes zou aan twee kanten snijden, de clubs hebben een capabele trainer. De NeVoBo zou de trainers volgens hun leerprincipes kunnen aansturen zodat het opleidingsniveau hoog blijft en het instroomniveau naar de volleybalschool stijgt. In de praktijk ken ik alleen voorbeelden van Sudosa Assen en Flamingo’s Gennep . Is het toeval dat deze clubs al jaren structureel goed opleiden?

Natuurlijk hoor ik de criticasters al roepen: dat wordt veel te duur! Waarom wordt er bij de hier bovengenoemde vrijetijdsbestedingen dan het dubbele betaalt aan wat zij aan volleybal kwijt zijn? Onderzoek door NOC/NSF heeft aangetoond dat mensen meer willen betalen voor een beter product. Bij mijn huidige club is de contributie  nooit een punt geweest, na contributieverhoging steeg het ledenaantal van 90 naar 380. De professional dient de spil in de vereniging te zijn. Maar alleen kan ook hij niets. Met de hulp van vele vrijwilligers moet het lukken.

Opleidingscultuur door Adrie Noij 19 juni 2003
Laatst hoorde ik een paar collega’s zeggen:Het oosten van het land heeft een opleidingscultuur! Tachtig procent van alle teams in de eindronde van de open clubkampioenschappen kwamen namelijk uit het oosten van Nederland. Zo hoor je ook vaak zeggen :,,Die vereniging heeft geen opleidingscultuur”. Je zou je ook de vraag kunnen stellen:

Hoe ontstaat een opleidingscultuur?
Volgens mij is er sprake van een opleidingscultuur, als je met een grote regelmaat zelf spelers opleidt. Dit moet dan dus structureel gebeuren. Om dit te realiseren moet je aan een aantal voorwaarden voldoen. Op de eerste plaats moet je natuurlijk een trainer zien te krijgen die technisch en pedagogisch goed onderlegd moet zijn. Wanneer je die trainer eenmaal hebt, is het belangrijk, dat er kennisoverdracht plaatsvindt, de hele vereniging moet er van mee kunnen profiteren. Daarnaast moet het bestuur er voor zorgen, dat er voldoende budget gecreëerd wordt. Je moet zo’n trainer goed betalen. Vaak is het voor trainers interessanter om het eerste team te trainen. Het zou normaal moeten zijn, dat je veel in de jeugd investeert, want dat is je toekomst. Voor vele verenigingen geldt dat en deze verenigingen hebben dan al jaren een goed jeugdplan. Vaak zie je resultaten als hetzelfde team van trainers zich voor langere tijd aan een vereniging bindt. Ze hoeven daardoor het wiel niet telkens opnieuw uit te vinden. Ze kunnen de resultaten van het vorige seizoen analyseren en waar nodig aanpassingen maken aan het programma.

In onze regio ontstaat langzaam maar zeker een tweedeling. Zij die kwaliteit nastreven en zij die het niet meer kunnen/willen bijbenen. De laatste groep laat alles bij het oude. Gelukkig kiezen de meeste verenigingen voor kwaliteit en ontstaat er langzaam maar zeker een opleidingscultuur in onze regio.
Een vijftal professionele trainers hebben zich over alle verenigingen verdeeld en brengen veel expertise in en ontwikkelen het vrijwillig kader. Zo groeide het aantal miniteams van 90 naar 360!
De trainers deelden hun kennis en de regio floreert!